“Meyrueis, Lozère, 26 juni 1977. Warm, bewolkt weer. Ik pak mijn spullen uit mijn auto en zet mijn fiets in elkaar. Vanaf terrasjes kijken toeristen en inwoners toe. Niet-wielrenners. De leegte van die levens schokt me.” Het zijn de beroemde openingsregels van het beste wielerboek aller tijden. Het eerste boek in de Nederlandse literatuur dat over sport ging. Geschreven op een moment dat de hele literatuur met dedain neerkeek op iets zo vulgairs als sport.
Het is een boek waarover veel te vinden is op het web, recensies, samenvattingen, interviews, (bijna) geen ander boek (okay, Ventoux) lukt dat. Krabbé beschrijft een koers in Frankrijk waar hij als liefhebber op hogere leeftijd (hij was 34, pas een handvol jaren amateurwielrenner) aan meedeed. Voor fans, profs en liefhebbers is het blijkbaar een feest der herkenning.
Als tiener mocht ik dit boek op mijn boekenlijst zetten, sterker nog, ik schreef een scriptie over sportboeken in de vierde, terwijl er in die tijd nauwelijks sportboeken van enige importantie waren. Krabbé schreef een klassieker. Een boek dat je gelezen moet hebben, als je van wielrennen houdt, of als je er niet van houdt, om te begrijpen waarom anderen de sport zo waarderen. Het is het enige boek dat in aanmerking kwam voor de nummer 1 positie in deze lijst.
Deze tour elke dag een boekentip. Voor tijdens die lange wandeletappe. Voor op vakantie. Gewoon, omdat wielrennen een schitterende sport is, zeker om over te lezen.